1
Vaste rots van mijn behoud, als de zonde mij benauwt, laat mij steunen op Uw trouw, laat mij rusten in Uw schauw, waar het bloed door U gestort, mij de bron des levens wordt.
2
Jezus, niet mijn eigen kracht, niet het werk door mij volbracht, niet het offer, dat ik breng, niet de tranen, die ik pleng, schoon ik ganse nachten ween, kunnen redden, U alleen.
3
Zie, ik breng voor mijn behoud U geen wierook, mirre of goud; moede kom ik, arm en naakt, tot de God, die zalig maakt, die de arme kleedt en voedt, die de zondaar leven doet.
4
Eenmaal als de stonde slaat, dat dit lichaam sterven gaat, als mijn ziel uit de aardse woon opklimt tot des rechters troon, — Rots der eeuwen, in Uw schoot berg mijn ziele voor de dood.