1
In de vroege morgenstond heeft Gods Woord Zijn Sionieten redding uit d' ellend' verkond' waar hun tranen overvlieten. 't Werd beloofd en 't is voldaan: onze Heer' is opgestaan!
2
't Graf is ledig, nadert, ziet, o door trouw gedreven vrouwen, zoekt Hem bij de doden niet, Die geen doodsgeweld kon houên. d' Engel zelve kondigt aan: Die gij zoekt, is opgestaan!
3
Kloeke, teed're Magdaleen, gij, gij mocht Hem 't eerst aanbidden. Hoog bevoorrechten, spoed heen; meld het in der broed'ren midden. Zeg vooral het Petrus aan, dat zijn Heer' is opgestaan!
4
Maar ook hij zal nog deez' dag aan des Meesters voeten wenen, Die hij schuld belijden mag, Die vergeving wil verlenen. Jezus neemt de boet'ling aan, daartoe is Hij opgestaan!
5
O, op Emmaüs' pad tezaam, diepbedroefde wandelaren, u, verenigd in Zijn Naam, komt Hij Zelf de Schrift verklaren. Welk een blijdschap grijpt u aan! Isrels Heil is opgestaan!
6
Thomas, nee, geen twijfel meer: zie die handen, zie die zijde! 't Is de Meester, 't is uw Heer', en Hij deelt Zijn Geest u mede. 't Is geen droom, geen ijd'le waan, Hij is waarlijk opgestaan!