1
Mijn Verlosser hangt aan 't kruis, hangt ten spot van snode smaders. Zoon des Vaders, waar is toch Uw almacht thans, waar Uw goddelijke glans?
2
Mijn Verlosser hangt aan 't kruis, en Hij hangt er mijnentwegen, mij ten zegen. Van de vloek maakt Hij mij vrij, en Zijn sterven zaligt mij.
3
Mijn Verlosser hangt aan 't kruis, ook voor mij heeft Hij Zijn leven veil gegeven. Brand, mijn hart, ontbrand in gloed jegens Hem, mijn hoogste goed.
4
Mijn Verlosser hangt aan 't kruis, en ik zou in droeve dagen troost'loos klagen? Klagen, neen! Bij dit gezicht valt de zwaarste last mij licht.
5
Mijn Verlosser hangt aan 't kruis! 'k Heb mij, Heer', in dood en leven U gegeven. 'k Leef, in vreugd en tegenheen, 'k leef en sterf voor U alleen.