1
U zij de glorie, opgestane Heer', U zij de victorie, nu en immermeer. Uit een blinkend stromen daalde d'engel af, heeft de steen genomen van 't verwonnen graf. U zij de glorie, opgestane Heer', U zij de victorie, nu en immermeer.
2
Zie Hem verschijnen, Jezus, onze Heer', Hij brengt al de Zijnen in Zijn armen weer. Weest dan volk des Heeren blijde en welgezind en zegt telkenkere: "Christus overwint" U zij de glorie, opgestane Heer', U zij de victorie, nu en immermeer.
3
Zou ik nog vrezen, nu Hij eeuwig leeft, Die mij heeft genezen, Die mij vrede geeft? In Zijn godd'lijk wezen is mijn glorie groot, niets heb ik te vrezen in leven en in dood U zij de glorie, opgestane Heer', U zij de victorie, nu en immermeer.