1
De Heer' is mijn herder! 'k Heb al wat mij lust; Hij zal mij geleiden naar grazige weiden. Hij voert mij al zachtkens aan waat'ren der rust.
2
De Heer' is mijn Herder! Hij waakt voor mijn ziel, Hij brengt mij op wegen van goedheid en zegen, Hij schraagt m', als ik wankel, Hij draagt m', als ik viel.
3
De Heer' is mijn Herder! Al dreigt ook het graf met grimmige kaken, geen schrik zal mij naken. O Heer', mij vertroosten Uw stok en Uw staf!
4
De Heer' is mijn Herder! In 't hart der woestijn verkwikken en laven Zijn hemelse gaven; Hij wil mij versterken met brood en met wijn.
5
De Heer' is mijn Herder! Hem blijf ik gewijd! 'k Zal immer verkeren in 't huis mijnes Heeren: zo kroont met haar zegen Zijn liefde m' altijd.