Gezangboek.nl
Ps 27 God is mijn licht, mijn heil, wien zou ik vrezen?
Verzen:
J. Worp, M. van der Zwan
J. Worp, M. van der Zwan
1. Een psalm van David. De HEERE is mijn Licht en mijn Heil, voor wien zou ik vrezen? De HEERE is mijns levens kracht, voor wien zou ik vervaard zijn? 2. Als de bozen, mijn tegenpartijen, en mijn vijanden tegen mij, tot mij naderden, om mijn vlees te eten, stieten zij zelven aan, en vielen. 3. Ofschoon mij een leger belegerde, mijn hart zou niet vrezen; ofschoon een oorlog tegen mij opstond, zo vertrouw ik hierop. 4. Een ding heb ik van den HEERE begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des HEEREN, om de liefelijkheid des HEEREN te aanschouwen, en te onderzoeken in Zijn tempel. 5. Want Hij versteekt mij in Zijn hut, ten dage des kwaads; Hij verbergt mij in het verborgene Zijner tent; Hij verhoogt mij op een rotssteen. 6. Ook nu zal mijn hoofd verhoogd worden boven mijn vijanden, die rondom mij zijn, en ik zal in Zijn tent offeranden des geklanks offeren; ik zal zingen, ja, psalmzingen den HEERE. 7. Hoor, HEERE! mijn stem, als ik roep; en wees mij genadig, en antwoord mij. 8. Mijn hart zegt tot U: Gij zegt: Zoek Mijn aangezicht; ik zoek Uw aangezicht, o HEERE! 9. Verberg Uw aangezicht niet voor mij, keer Uw knecht niet af in toorn; Gij zijt mijn Hulp geweest, begeef mij niet, en verlaat mij niet, o God mijns heils! 10. Want mijn vader en mijn moeder hebben mij verlaten, maar de HEERE zal mij aannemen. 11. HEERE! leer mij Uw weg, en leid mij in het rechte pad, om mijner verspieders wil. 12. Geef mij niet over in de begeerte mijner tegenpartijders; want valse getuigen zijn tegen mij opgestaan, mitsgaders die wrevel uitblaast. 13. Zo ik niet had geloofd, dat ik het goede des HEEREN zou zien in het land der levenden, ik ware vergaan. 14. Wacht op den HEERE, zijt sterk, en Hij zal uw hart versterken, ja, wacht op den HEERE.
1
God is mijn licht, mijn heil, wien zou ik vrezen? Hij is de Heer', die hulp verschaft in nood. Mijn levenskracht; 'k heb niet vervaard te wezen. Hij is 't, die mij beveiligt voor den dood. Wanneer de macht der bozen sloeg aan 't woen, en aanrukt om zich met mijn vlees te voen. Stiet zelf dit rot, dat mij benauwt en haat, den voet en viel, omdat het God verlaat.
2
Al zie ik zelfs een leger mij omringen, nog vrees ik niet, 'k verlaat mij op den Heer'! Al wil men mij door enen oorlog dwingen, 'k leg mij gerust hierop vertrouwend naar. Deez' ene zaak heb ik begeerd van God, daar zoek ik naar, dit zij mijn zalig lot: Dat ik, zo lang mij 't levenslicht bescheen, in 's Heeren huis mocht wonen hier beneen.
3
Och, mocht ik in die heilige gebouwen, de vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog; Zijn lieflijkheid en schonen dienst aanschouwen! Hier weidt mijn ziel met een verwond'rend oog. Want God zal mij, opdat Hij mij beschutt', in ramp en nood versteken in Zijn hut; mij bergen in 't verborgen van Zijn tent en op een rots verhogen uit d' ellend'.
4
God zal mijn hoofd nu boven 's vijands benden verhogen: dies wil ik, met blij geschal, in Zijne tent het offer opwaarts zenden, daar psalm en lied Zijn lof vermelden zal. Verhoor, o Heer', toon mij een gunstig oog; ik zal mijn stem verheffen naar omhoog: Verhoor mij toch, bewijs mij Uw gena, en antwoord mij, die voor Uw aanzicht sta.
5
Mijn hart zegt mij, o Heer', van Uwentwegen: "Zoek door gebeen met ernst mijn aangezicht!" Dat wil, dat zal ik doen; ik zoek den zegen alleen bij U, o bron van troost en licht! Verberg toch niet Uw oog van mij, o Heer' ik ben Uw knecht, zie niet in toorne neer. Gij waart mijn hulp in al mijn zielsverdriet. o God mijns heils, begeef, verlaat mij niet.
6
Want, schoon ik zelfs van vader en van moeder verlaten ben, de Heer' is goed en groot; Hij is en blijft mijn Vader en Behoeder, leer mij, o God, Uw weg in allen nood! Bestuur, om mijns verspieders wil, mijn voet op 't effen pad, dat 's vijands euvelmoed, mij nimmer treff'; vervoerd door list en dwang, getuigt men vals tot mijnen ondergang.
7
Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou, mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed, gebleven? Ik was vergaan in al mijn smart en rouw. Wacht op den Heer', godvruchte schaar, houd moed! Hij is getrouw, de bron van alle goed. Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer. Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den Heer'.