1
Zie ons ootmoedig tot U naad'ren, o God, zo eind'loos goed en groot, U was de God van onze vaad'ren, U was hun Redder in de nood. Wanneer wij zien op 't voorgeslacht, blijkt ons alom Uw liefd' en macht.
2
Wij pleiten, Heer', op Uw genade, die nooit de boeteling verstoot; ook zij kwam 't voorgeslacht te stade en is nog altijd eind'loos groot. Wij pleiten, knielend voor Uw troon, op 't bloed van Uwe lieve Zoon.
3
Red, schraag, versterk door Uw vermogen, wat eens Uw hand gewerkt heeft, Heer'! Zo slaan w' op U de dankbaar' ogen en geven U als Redder eer; zo word' door voor- en nageslacht Uw Naam de glorie toegebracht!