1
Uit diepe zwarigheden roep ik tot U, o Heer'! Hoor toch naar mijn gebeden; merk hoe ik smeke zeer. Ik heb met vele zonden mijn leven zeer besmet, en tot verscheide stonden verbroken Uwe wet.
2
Indien mijn eigen harte mij overtuigt zo zeer, en mij beroert met smarte, o God! Gij zijt veel meer dan ons hart en geweten, en Gij weet alle ding. Niets kan U doen vergeten, 't zij groot of 't zij gering.
3
Ik werp mij voor U neder in deze mijne nood. Laat mij niet keren weder van U, door schaamte rood. Bedek hetgeen geschied is, regeer wat komen zal, want 't mij een groot verdriet is, dat ik zo dikmaals val.
4
Maak mij bekend Uw wegen. Leer Uwe paden mij, zodat mijn hart genegen tot Uw bevelen zij. Gij zijt, Heer', recht en goedig; Gij onderwijst en leert de zondaar, die zachtmoedig het rechte pad begeert.