I love the Lord, the fount of life and grace; He hears my voice, my cry and supplication, Inclines His ear, gives strength and consolation; In life, in death, my heart will seek His face.
The cords of death held me in deep despair; The pangs of hell, like waves by tempest driven, Rolled o'er my soul; by grief and sorrow riven, I turned in my distress to God in prayer.
I cried, Deliver Thou my soul, O Lord! Jehovah heard. I pledge Him my devotion. The Lord is just, His grace wide as the ocean; In boundless mercy He fulfils His word.
The Lord preserves the meek most tenderly; Brought nigh to death, in Him I found salvation. Come, thou my soul, relieved from agitation, Turn to thy rest; the Lord has favored thee.
Thou, O Jehovah, in Thy sovereign grace, Hast saved my soul from death and woe appalling, Dried all my tears, secured my feet from falling. Lo, I shall live and walk before Thy face.
I have believed, and therefore did I speak When I was made to suffer tribulation; I said in haste and bitter desperation: All men are false, 'tis nought but lies they speak.
What shall I render to Jehovah now For all the riches of His consolation? With joy I'll take the cup of His salvation, And call upon His Name with thankful vow.
Before His saints I'll pay my vows to God; E'en in death's vale He keepeth me from evil; How dear to God the dying of His people! Praise Him, ye saints, and sound His Name abroad.
I am, O Lord, Thy servant, bound yet free, Thy handmaid's son, whose shackles Thou hast broken; Redeemed by grace, I'll render as a token Of gratitude my constant praise to Thee.
Jerusalem! Within thy courts I'll praise Jehovah's Name; and with a spirit lowly Pay all my vows, O Zion, fair and holy, Come join with me and bless Him all thy days!
God heb ik lief, want die getrouwe Heer' Hoort mijne stem, mijn smekingen, mijn klagen. Hij neigt Zijn oor, 'k roep tot Hem, al mijn dagen; Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer.
Ik lag gekneld in banden van den dood, Daar d' angst der hel mij allen troost deed missen; Ik was benauwd, omringd door droefenissen; Maar riep den Heer' dus aan in al mijn nood:
"Och Heer', och wierd mijn ziel door U gered!" Toen hoorde God; Hij is mijn liefde waardig. De Heer' is groot, genadig en rechtvaardig, En onze God ontfermt zich op 't gebed.
D' eenvoudigen wil God steeds gadeslaan. 'k Was uitgeteerd maar Hij zag op mij neder. Keer, mijne ziel, tot uwe ruste weder: Gij zijt verlost; God heeft u welgedaan!
Gij hebt, o Heer', in 't doodlijkst tijdsgewricht Mijn ziel gered, mijn tranen willen drogen, Mijn voet geschraagd; dies zal ik, voor Gods ogen, Steeds wandelen in 't vrolijk levenslicht.
Ik heb geloofd, dies spak ik tot Gods eer. 'k Was zeer bedrukt; ik liet in haast mijn lippen, Door drift vervoerd, deez' harde taal ontglippen: "Bij mensen is noch trouw, noch waarheid meer."
Wat zal ik, met Gods gunsten overlaan, Dien trouwen Heer' voor Zijn gena vergelden? 'k Zal bij den kelk des heils Zijn Naam vermelden. En roepen Hem met blijd' erkentnis aan.
Nu zal ik voor de weldaan, die 'k genoot, Aan Hem, naar mijn geloften, eer bewijzen, Hem onder al Zijn gunstgenoten prijzen. Hoe kostlijk is in 's Heeren oog hun dood!
Och Heer', ik ben, o ja, ik ben Uw knecht, Uw dienstmaagds zoon; Gij slaaktet mijne banden. Dies doe ik U gewillig offeranden Van lof en dank, U plechtig toegezegd.
Ik zal Uw Naam met dankerkentenis, Verheffen, U al mijn geloften brengen; 'k Zal liefd' en lof voor U ten offer mengen, In 't heiligdom, waar 't volk vergaderd is.
Ik zal met vreugd in 't huis des Heeren gaan, Om daar met lof Uw groten Naam te danken. Jeruzalem, gij hoort die blijde klanken. Elk heff' met mij den lof des Heeren aan!