Unto Thee, O Lord Jehovah, Do I lift my waiting soul. O my God, in Thee I trusted; Let no shame now o'er me roll. On my enemy be shame, Oft without a cause transgressing; But all those who trust Thy Name Honor with abundant blessing.
Unto me, O Lord Jehovah, Show Thy ways and teach Thou me; So that, by Thy Spirit guided, Clearly I Thy paths may see. In Thy truth wilt Thou me guide, Teach me, God of my salvation; All the day for Thee I bide, Lord, with eager expectation.
Call to mind, O Lord Jehovah, Tender mercies manifold, And Thy store of loving kindness Which has ever been of old. Sins of youth remember not, Nor recall my hid' transgression; For Thy goodness' sake, O God, Think of me in Thy compassion.
Good and upright is Jehovah In His dealings ever more. Sinners are by Him instructed In the way untrod before. He will ever guide the meek In His judgments true and holy; Teach His ways to those who seek With a contrite heart and lowly.
All the pathways if Jehovah Speak of truth and mercies pure Unto such as keep His covenant And His testimony sure. For the glory of Thy Name, Pardon, Lord, my evil-doing; Grievous though my sin and shame, Hear my cry, Thy love renewing.
Who is he that fears Jehovah, Walking with Him day by day? God will lead him safely onward, Guide him in the chosen way. Then at ease his soul shall rest, In Jehovah still confiding; E'en his children shall be blest, Safely in the land abiding.
Yea, the secret of Jehovah Is with those who fear His Name; With His friends in tender mercy He His covenant will maintain. With a confidence complete, Toward the Lord my eyes are turning; From the net He'll pluck my feet; He will not despise my yearning.
Turn Thou unto me in mercy; Have compassion on my soul. I am sore distressed and lonely; Waves of trouble o'er me roll. Myriad woes beset my heart, Myriad doubts and bitternesses; Thou who my Deliverer art, Bring me out of my distresses.
O consider my affliction, All my travail, Lord, behold; Grant me full and free remission Of my trespasses untold. See mine enemies; for great Is the number that upbraid me; Who, in their consuming hate, With their cruel scorn have flayed me.
Keep my soul, O gracious Savior; Come, I pray, deliver me, Lest my head with shame be covered, For my refuge is in Thee. Trusting in Thy power supreme, Lord, I wait for Thy salvation; Come, Jehovah, and redeem Israel from tribulation.
'k Hef mijn ziel, o God der goden, Tot U op, Gij zijt mijn God. 'k Heb op U vertrouwd in noden, Weer van mij toch schaamt' en spot. Dat mijn vijand nooit van vreugd Om mij opspring' ; Die U wachten, Dekt nooit schaamt'; maar die de deugd, Zonder oorzaak, stout verachten.
Heer', ai, maak mij Uwe wegen, Door Uw woord en Geest bekend; Leer mij, hoe die zijn gelegen, En waarheen G' Uw treden wendt, Leid mij in Uw waarheid, leer IJvrig mij Uw wet betrachten. Want Gij zijt mijn heil, o Heer', 'k Blijf U al den dag verwachten.
Denk aan 't vaderlijk meedogen, Heer', waarop ik biddend pleit: Milde handen, vriendlijk' ogen, Zijn bij U van eeuwigheid, Sla de zonden nimmer ga, Die mijn jonkheid heeft bedreven. Denk aan mij toch in gena, Om Uw goedheid eer te geven.
's Heeren goedheid kent geen palen. God is recht, dus zal Hij door Onderwijzing hen, die dwalen, Brengen in het rechte spoor. Hij zal leiden 't zacht gemoed In het effen recht des Heeren. Wie Hem needrig valt te voet, Zal van Hem zijn wegen leren.
Loutre goedheid, liefdekoorden, Waarheid zijn des Heeren paan Hun, die Zijn verbond en woorden, Als hun schatten, gadeslaan, Wil mij, Uwen Naam ter eer, Al mijn euveldaan vergeven! Ik heb tegen U, o Heer', Zwaar en menigmaal misdreven.
Wie heeft lust den Heer' te vrezen, 't Allerhoogst en eeuwig goed? God zal Zelf zijn leidsman wezen, Leren, hoe hij wandlen moet. 't Goed, dat nimmermeer vergaat, Zal hij ongestoord verwerven, En zijn Godgeheiligd zaad Zal 't gezegend aardrijk erven.
Gods verborgen omgang vinden Zielen, waar Zijn vrees in woont. 't Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden, Naar Zijn vreeverbond, getoond. d' Ogen houdt mijn stil gemoed Opwaarts, om op God te letten: Hij, die trouw is, zal mijn voet, Voeren uit der bozen netten.
Zie op mij in gunst van boven, Wees mij toch genadig, Heer', Eenzaam ben ik en verschoven; Ja, d' ellende drukt mij neer. 'k Roep U aan in angst en smart; Duizend zorgen, duizend doden, Kwellen mijn angstvallig hart. Voer mij uit mijn angst en noden.
Sla op mijn ellenden d' ogen, Zie mijn moeite, mijn verdriet; Neem mijn zonden, uit meedogen. Gunstig weg, gedenk die niet, Zie mijn haters, daar 't getal Vast vermeert van die mij vloeken, En die rusteloos mijn val, Heet en wrevelmoedig zoeken.
Hoed mijn ziel,en red z' uit noden, Maak mij niet beschaamd, o Heer'; Want ik kom tot U gevloden. Laat d' oprechtheid meer en meer, Met de vroomheid, mij behoen. 'k Wacht op U in mijn ellenden, Laat Uw hand, in tegenspoen, Israel verlossing zenden.