Gezangboek.nl
Ps 85 Gij hebt Uw land, o Heer', die gunst betoond
Verzen:
J. Worp, D. Sanderman
J. Worp, D. Sanderman
1. Een psalm, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. 2. Gij zijt Uw lande gunstig geweest, HEERE! de gevangenis van Jakob hebt Gij gewend. 3. De misdaad Uws volks hebt Gij weggenomen; Gij hebt al hun zonden bedekt. Sela. 4. Gij hebt weggenomen al Uw verbolgenheid; Gij hebt U gewend van de hittigheid Uws toorns. 5. Breng ons weder, o God onzes heils! en doe te niet Uw toornigheid over ons. 6. Zult Gij eeuwiglijk tegen ons toornen? Zult Gij Uw toorn uitstrekken van geslacht tot geslacht? 7. Zult Gij ons niet weder levend maken, opdat Uw volk zich in U verblijde? 8. Toon ons Uw goedertierenheid, o HEERE, en geef ons Uw heil. 9. Ik zal horen, wat God, de HEERE, spreken zal; want Hij zal tot Zijn volk en tot Zijn gunstgenoten van vrede spreken; maar dat zij niet weder tot dwaasheid keren. 10. Zekerlijk, Zijn heil is nabij degenen, die Hem vrezen, opdat in ons land eer wone. 11. De goedertierenheid en waarheid zullen elkander ontmoeten; de gerechtigheid en vrede zullen elkander kussen. 12. De waarheid zal uit de aarde spruiten, en gerechtigheid zal van den hemel nederzien. 13. Ook zal de HEERE het goede geven; en ons land zal zijn vrucht geven. 14. De gerechtigheid zal voor Zijn aangezicht henengaan, en Hij zal ze zetten op den weg Zijner voetstappen.
1
Gij hebt Uw land, o Heer', die gunst betoond, dat Jakobs zaad opnieuw in vrijheid woont. De schuld Uws volks hebt G' uit Uw boek gedaan; ook ziet Gij geen van hunne zonden aan; Gij vindt in gunst, en niet in wraak, Uw lust; de hitte van Uw gramschap is geblust. O heilrijk God, weer verder ons verdriet, keer af Uw wraak, en doe Uw toorn te niet.
2
Heeft dan, o Heer', Uw gramschap nimmer end? Zal z' eindlijk niet eens worden afgewend; of zal Uw toorn ook op ons nakroost woen? Zult G' uit den dood ons niet herleven doen, opdat Uw volk zich weer in U verblij'. Dat toch, o Heer', Uw goedheid ons bevrij'. Geef ons Uw heil, en red door Uwe hand, uit vrije gunst, het zuchtend vaderland.
3
Merk op, mijn ziel, wat antwoord God u geeft; Hij spreekt gewis tot elk, die voor Hem leeft, Zijn gunstgenoot, van blijden troost en vree, mits hij niet weer op 't spoor der dwaasheid tree. Voorwaar, Gods heil is reeds nabij 't geslacht, hetwelk Hem vreest en Zijne hulp verwacht; opdat er eer in onzen lande woon', en zich aldaar op 't luisterrijkst vertoon'.
4
Dan wordt gena van waarheid blij ontmoet, de vrede met een kus van 't recht gegroet; dan spruit de trouw uit d' aarde blij omhoog, gerechtigheid ziet neer van 's hemels boog; dan zal de Heer' ons 't goede weer doen zien; dan zal ons 't land zijn volle garven bien. Gerechtigheid gaat voor Zijn aangezicht, hij zet z' alom, waar Hij Zijn treden richt.