Gezangboek.nl
Ps 52 Waartoe u dus beroemd in 't kwade
Verzen:
J. Worp, D. Sanderman
J. Worp, D. Sanderman
1. Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester. 2. Als Doëg, de Edomiet, gekomen was, en Saul te kennen gegeven, en tot hem gezegd had: David is gekomen ten huize van Achimelech. 3. Wat beroemt gij u in het kwaad, o gij geweldige? Gods goedertierenheid duurt toch den gansen dag. 4. Uw tong denkt enkel schade als een geslepen scheermes, werkende bedrog. 5. Gij hebt het kwade liever dan het goede, de leugen, dan gerechtigheid te spreken. Sela. 6. Gij hebt lief alle woorden van verslinding, en een tong des bedrogs. 7. God zal u ook afbreken in eeuwigheid; Hij zal u wegrapen en u uit de tent uitrukken; ja, Hij zal u uitwortelen uit het land der levenden. Sela. 8. En de rechtvaardigen zullen het zien, en vrezen; en zij zullen over hem lachen, zeggende: 9. Ziet den man, die God niet stelde tot Zijn Sterkte, maar vertrouwde op de veelheid zijns rijkdoms; hij was sterk geworden door zijn beschadigen. 10. Maar ik zal zijn als een groene olijfboom in Gods huis; ik vertrouw op Gods goedertierenheid eeuwiglijk en altoos. 11. Ik zal U loven in eeuwigheid, omdat Gij het gedaan hebt; en ik zal Uw Naam verwachten; want hij is goed voor Uw gunstgenoten.
1
Waartoe u dus beroemd in 't kwade, vermeetle dwingeland? Ik steun gerust op Gods genade, en trouwen onderstand; Zijn goedheid duurt den gansen dag; Zijn almacht wekt ontzag.
2
Uw tong, die toelegt om te schaden, en als een scheermes snijdt, durft zich met snood bedrog beraden, uit bittren wrok en nijd. Gij mint het onrecht; haat de deugd; de logen baart u vreugd'.
3
Gij grieft mij door uw schampre woorden, door taal, die mij verbaast. Gij tracht mij door uw tong te moorden; maar beef; gij wordt welhaast door God, die uw gedrag verfoeit, voor eeuwig uitgeroeid.
4
God zal u voor Zijn wraak doen bukken, en door Zijn sterke hand, U uit uw tent en schuilplaats rukken; ontwortlen uit uw stand. De vromen zullen, vrij van nood, dan lachen om uw dood.
5
"Zie", zal men zeggen, "zie den dwaze, die, op zijn rijkdom stout, ons wilde door zijn macht verbazen, op God niet heeft vertrouwd; Zijn sterkte kreeg hij door geweld. nu ligt hij neergeveld."
6
Maar ik zal als d' olijfboom groeien, in 't huis des groten Gods; Ik zal in eer en godsvrucht bloeien. God is mijn steun en rots; op Zijne gunst, mij toegezeid, vertrouw 'k in eeuwigheid.
7
Mijn God, U zal ik eeuwig loven, omdat Gij 't hebt gedaan. 'k Verwacht Uw trouwe hulp van boven; Uw waarheid zal bestaan. Uw Naam is voor 't oprecht gemoed, van al Uw gunstvolk goed.