1. Een psalm, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. 2. Al gij volken, klapt in de hand; juicht Gode met een stem van vreugdegezang. 3. Want de HEERE, de Allerhoogste, is vreselijk, een groot Koning over de ganse aarde. 4. Hij brengt de volken onder ons, en de natiƫn onder onze voeten. 5. Hij verkiest voor ons onze erfenis, de heerlijkheid van Jakob, dien Hij heeft liefgehad. Sela. 6. God vaart op met gejuich, de HEERE met geklank der bazuin. 7. Psalmzingt Gode, psalmzingt! Psalmzingt onzen Koning, psalmzingt! 8. Want God is een Koning der ganse aarde; psalmzingt met een onderwijzing! 9. God regeert over de heidenen; God zit op den troon Zijner heiligheid. 10. De edelen der volken zijn verzameld tot het volk van den God van Abraham; want de schilden der aarde zijn Godes. Hij is zeer verheven!
1
Juicht, o volken, juicht, handklapt, en betuigt onzen God uw vreugd. Weest te zaam verheugd; zingt des Hoogsten eer; buigt u voor Hem neer. Alles ducht Zijn kracht; alles vreest Zijn macht; Zijne majasteit, maakt haar heerlijkheid, over 't rond der aard', wijd en zijd vermaard.
2
Naar Gods wijs bestel, op Gods hoog bevel, slaan wij, door Zijn hand, volken aan den band. Die, door ons verneerd, door ons overheerd, strekken tot een blijk, hoe Hij, liefderijk, aan Zijn woord gedenkt; d' erfenis ons schenkt, Jakobs heerlijkheid, aan hem toegezeid.
3
God vaart, voor het oog, met gejuich omhoog; 't Schel bazuingeluid galmt Gods glorie uit. Heft den lofzang aan, zingt Zijn wonderdaan, zingt de schoonste stof, zingt des Konings lof, met een zuivren galm, met een blijden psalm. Hij, de Vorst der aard', is die hulde waard.
4
Zingt des Hoogsten eer' opdat ieder leer', hoe Hij heerst alom over 't heidendom. Hoe Hij van Zijn troon geeft Zijn rijksgeboon, daar het al voor bukt, eedlen, gans verrukt, nu hun 't Goddlijk licht straalt in 't aangezicht, delen in ons lot, eren Abrams God.
5
D' eersten van den staat, die den onderzaat, naar Gods wijze wet, zijn ten schild gezet, eren 's Hoogsten macht; God munt uit in kracht.