Gezangboek.nl
Ps 33 Zingt vrolijk, heft de stem naar boven
Verzen:
J. Worp, D. Sanderman
J. Worp, D. Sanderman
1. Gij rechtvaardigen! zingt vrolijk in den HEERE; lof betaamt den oprechten. 2. Looft den HEERE met de harp; psalmzingt Hem met de luit, en het tiensnarig instrument. 3. Zingt Hem een nieuw lied; speelt wel met vrolijk geschal. 4. Want des HEEREN woord is recht, en al Zijn werk getrouw. 5. Hij heeft gerechtigheid en gericht lief; de aarde is vol van de goedertierenheid des HEEREN. 6. Door het Woord des HEEREN zijn de hemelen gemaakt, en door den Geest Zijns monds al hun heir. 7. Hij vergadert de wateren der zee als op een hoop; Hij stelt den afgronden schatkameren. 8. Laat de ganse aarde voor den HEERE vrezen; laat alle inwoners van de wereld voor Hem schrikken. 9. Want Hij spreekt, en het is er; Hij gebiedt, en het staat er. 10. De HEERE vernietigt den raad der heidenen; Hij breekt de gedachten der volken. 11. Maar de raad des HEEREN bestaat in eeuwigheid, de gedachten Zijns harten van geslacht tot geslacht. 12. Welgelukzalig is het volk, welks God de HEERE is; het volk, dat Hij Zich ten erve verkoren heeft. 13. De HEERE schouwt uit den hemel, en ziet alle mensenkinderen. 14. Hij ziet uit van Zijn vaste woonplaats op alle inwoners der aarde. 15. Hij formeert hun aller hart; Hij let op al hun werken. 16. Een koning wordt niet behouden door een groot heir; een held wordt niet gered door grote kracht; 17. Het paard feilt ter overwinning, en bevrijdt niet door zijn grote sterkte. 18. Ziet, des HEEREN oog is over degenen, die Hem vrezen, op degenen, die op Zijn goedertierenheid hopen. 19. Om hun ziel van den dood te redden, en om hen bij het leven te houden in den honger. 20. Onze ziel verbeidt den HEERE: Hij is onze Hulp en ons Schild. 21. Want ons hart is in Hem verblijd, omdat wij op den Naam Zijner heiligheid vertrouwen. 22. Uw goedertierenheid, HEERE! zij over ons; gelijk als wij op U hopen.
1
Zingt vrolijk, heft de stem naar boven, rechtvaardigen, verheft den Heer'. Het past oprechten, God te loven; zingt Zijnen groten Naam ter eer. Prijst Hem in uw psalmen, met de schoonste galmen; roept Zijn weldaan uit. Laat de keel zich paren, met den klank der snaren; looft Hem met de luit.
2
Roemt nu met nieuwe lofgezangen, de nieuwe blijken van Zijn gunst. Het speeltuig moet dien toon vervangen. Heft vrolijk aan, wijdt Hem uw kunst. Alles moet Hem eren, want het woord des Heeren, 't richtsnoer Zijner daan, is volmaakt rechtvaardig, al onz' achting waardig; eeuwig zal 't bestaan.
3
Hij schept in 't heilig recht behagen, Zijn wijsheid is alom verspreid; men hoort al 't wereldrond gewagen van Zijne goedertierenheid. 's Heeren alvermogen bracht de hemelbogen, door Zijn woord in 't licht. Heeft de flonkervuren, die den tijd verduren, door Zijn Geest gesticht.
4
Hij doet de grote waatren zwellen, te zaam vergaadren tot een hoop, en naar den diepen afgrond snellen, daar zij beperkt zijn in hun loop. Laat al d' aard' Hem vrezen, die als 't Opperwezen, 't al heeft voortgebracht. Laat de wereld schrikken, laat z' all' ogenblikken, siddren voor Zijn macht.
5
Geen ding geschiedt er ooit gewisser, dan 't hoog bevel van 's Heeren mond: Zijn Goddlijk' almacht spreekt, en 't is er, zijn wil gebiedt, en 't wordt terstond. Schoon de heidnen samen, list op list beramen; God verbreekt hun raad. Schoon de mogendheden snood, ontwerpen smeden, Hij belacht haar haat.
6
Maar d' altoos wijze raad des Heeren, houdt eeuwig stand, heeft altoos kracht. Niets kan Zijn hoog besluit ooit keren, 't blijft van geslachte tot geslacht! Zalig moet men noemen, die hun Maker roemen als hun Heer' en God. 't Volk, door Hem tevoren gunstig uitverkoren tot Zijn erv' en lot.
7
De grote Schepper aller dingen ziet, uit het ongenaakbaar licht, Het gans gedrag der stervelingen: Niets is bedekt voor Zijn gezicht. Uit Zijn vaste woning, daar Hij heerst als Koning, daar Zijn lof, Zijn eer, klinkt door al de bogen, zien Zijn Goddlijk' ogen op al 't mensdom neer.
8
't Is God, aan tijd noch plaats verbonden Wiens toezicht over alles gaat, Die 't harte vormt en kan doorgronden, Die aller werken gadeslaat. Schilden, bogen, dolken, dappre oorlogsvolken, wijsheid, moed noch kracht, kunnen ooit in 't strijden, enig vorst bevrijden, zonder 's Heeren macht.
9
Het briesend paard moet eindlijk sneven, hoe snel het draav' in 't oorlogsveld; 't Kan niemand d' overwinning geven; zijn grote sterkte baat geen held. Neen, de Heer' der heren, doet ons triomferen; Hij, geducht in macht, slaat elk gunstig gade, die op Zijn genade in benauwheid wacht.
10
Zijn machtig arm beschermt de vromen, en redt hun zielen van den dood; Hij zal hen nimmer om doen komen in duren tijd en hongersnood. In de grootste smarten, blijven onze harten in den Heer' gerust; 'k zal Hem nooit vergeten, Hem mijn Helper heten, al mijn hoop en lust.
11
Laat ons alom Zijn lof ontvouwen: In Hem verblijdt zich ons gemoed, omdat wij op Zijn Naam vertrouwen, Dien Naam, zo heilig, groot en goed. Goedertieren Vader, milde zegenader, stel Uw vriendlijk hart, op Wiens gunst wij hopen, eeuwig voor ons open; weer steeds alle smart.