1. Een psalm van David, als hij vlood voor het aangezicht van zijn zoon Absalom. 2. O HEERE! hoe zijn mijn tegenpartijders vermenigvuldigd; velen staan tegen mij op. 3. Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela. 4. Doch Gij, HEERE! zijt een Schild voor mij, mijn eer, en Die mijn hoofd opheft. 5. Ik riep met mijn stem tot den HEERE, en Hij verhoorde mij van den berg Zijner heiligheid. Sela. 6. Ik lag neder en sliep; ik ontwaakte, want de HEERE ondersteunde mij. 7. Ik zal niet vrezen voor tienduizenden des volks, die zich rondom tegen mij zetten. 8. Sta op, HEERE, verlos mij, mijn God; want Gij hebt al mijn vijanden op het kinnebakken geslagen; de tanden der goddelozen hebt Gij verbroken. 9. Het heil is des HEEREN; Uw zegen is over Uw volk. Sela.
1
Hoe vreeslijk groeit, o God, het saamgezworen rot, dergenen, die mij drukken! Zij maken niet alleen den opstand algemeen, om mij mijn kroon 't ontrukken, maar velen doen van mij, hoe bitter ik ook lij', nog deze smaadtaal horen: "God zal hem nu niet meer verlossen als weleer; hem is geen heil beschoren."
2
Maar, trouwe God, Gij zijt het schild, dat mij bevrijdt, Mijn eer, mijn vast betrouwen; op U vest ik het oog; Gij heft mijn hoofd omhoog, en doet m' Uw gunst aanschouwen. 'k Riep God niet vruchtloos aan; Hij wil mij niet versmaan. In al mijn tegenheden; Hij zag van Sion neer, de woonplaats van Zijn eer, en hoorde mijn gebeden.
3
Ik lag en sliep gerust, van 's Heeren trouw bewust, tot ik verfrist ontwaakte; want God was aan mijn zij'; Hij ondersteunde mij in 't leed, dat mij genaakte. Ik zal, vol heldenmoed, daar mij Zijn hand behoedt, Tienduizenden niet vrezen; schoon ik, van alle kant, geweldig aangerand en fel geprangd moog' wezen.
4
Sta op, verlos mij, Heer'. Gij hebt, o God, weleer getoond voor mij te waken, Mijn haters onderdrukt, en mij 't gevaar ontrukt; Gij sloegt hen op de kaken, verbrekend onverwacht Hun tanden door Uw macht; 'k heb d' overhand verkregen! Gij, Heer', alleen, Gij zijt verwinnaar in den strijd, en geeft Uw volk den zegen.