Gezangboek.nl
Ps 25 'k Hef mijn ziel, o God der goden
Verzen:
J. Worp, D. Sanderman
J. Worp, D. Sanderman
1. Een psalm van David. Aleph. Tot U, o HEERE! hef ik mijn ziel op. 2. Beth. Mijn God! op U vertrouw ik; laat mij niet beschaamd worden; laat mijn vijanden niet van vreugde opspringen over mij. 3. Gimel. Ja, allen, die U verwachten, zullen niet beschaamd worden; zij zullen beschaamd worden, die trouwelooslijk handelen zonder oorzaak. 4. Daleth. HEERE! maak mij Uw wegen bekend, leer mij Uw paden. 5. He. Vau. Leid mij in Uw waarheid, en leer mij, want Gij zijt de God mijns heils; U verwacht ik den gansen dag. 6. Zain. Gedenk, HEERE! Uwer barmhartigheden en Uwer goedertierenheden, want die zijn van eeuwigheid. 7. Cheth. Gedenk niet der zonden mijner jonkheid, noch mijner overtredingen; gedenk mijner naar Uw goedertierenheid, om Uwer goedheid wil, o HEERE! 8. Teth. De HEERE is goed en recht; daarom zal Hij de zondaars onderwijzen in den weg. 9. Jod. Hij zal de zachtmoedigen leiden in het recht, en Hij zal den zachtmoedigen Zijn weg leren. 10. Caph. Alle paden des HEEREN zijn goedertierenheid en waarheid, dengenen, die Zijn verbond en Zijn getuigenissen bewaren. 11. Lamed. Om Uws Naams wil, HEERE! zo vergeef mijn ongerechtigheid, want die is groot. 12. Mem. Wie is de man, die den HEERE vreest? Hij zal hem onderwijzen in den weg, dien hij zal hebben te verkiezen. 13. Nun. Zijn ziel zal vernachten in het goede, en zijn zaad zal de aarde beërven. 14. Samech. De verborgenheid des HEEREN is voor degenen, die Hem vrezen; en Zijn verbond, om hun die bekend te maken. 15. Ain. Mijn ogen zijn geduriglijk op den HEERE, want Hij zal mijn voeten uit het net uitvoeren. 16. Pe. Wend U tot mij, en wees mij genadig, want ik ben eenzaam en ellendig. 17. Tsade. De benauwdheden mijns harten hebben zich wijd uitgestrekt; voer mij uit mijn noden. 18. Resch. Aanzie mijn ellende, en mijn moeite, en neem weg al mijn zonden. 19. Resch. Aanzie mijn vijanden, want zij vermenigvuldigen, en zij haten mij met een wreveligen haat. 20. Schin. Bewaar mijn ziel, en red mij; laat mij niet beschaamd worden, want ik betrouw op U. 21. Thau. Laat oprechtigheid en vroomheid mij behoeden, want ik verwacht U. 22. O God! verlos Israël uit al zijn benauwdheden.
1
'k Hef mijn ziel, o God der goden, Tot U op, Gij zijt mijn God. 'k Heb op U vertrouwd in noden, weer van mij toch schaamt' en spot. Dat mijn vijand nooit van vreugd om mij opspring'; Die U wachten, dekt nooit schaamt'; maar die de deugd, zonder oorzaak, stout verachten.
2
Heer', ai, maak mij Uwe wegen, door Uw woord en Geest bekend; leer mij, hoe die zijn gelegen, en waarheen G' Uw treden wendt. Leid mij in Uw waarheid, leer ijvrig mij Uw wet betrachten. Want Gij zijt mijn heil, o Heer', 'k blijf U al den dag verwachten.
3
Denk aan 't vaderlijk meedogen, Heer', waarop ik biddend pleit: Milde handen, vriendlijk' ogen, zijn bij U van eeuwigheid. Sla de zonden nimmer ga, die mijn jonkheid heeft bedreven. Denk aan mij toch in gena, om Uw goedheid eer te geven.
4
's Heeren goedheid kent geen palen. God is recht, dus zal Hij door onderwijzing hen, die dwalen, brengen in het rechte spoor. Hij zal leiden 't zacht gemoed in het effen recht des Heeren. Wie Hem needrig valt te voet, zal van Hem zijn wegen leren.
5
Loutre goedheid, liefdekoorden, waarheid zijn des Heeren paan. Hun, die Zijn verbond en woorden, als hun schatten, gadeslaan. Wil mij, Uwen Naam ter eer, al mijn euveldaan vergeven! Ik heb tegen U, o Heer', zwaar en menigmaal misdreven.
6
Wie heeft lust den Heer' te vrezen, 't Allerhoogst en eeuwig goed? God zal Zelf zijn leidsman wezen, leren, hoe hij wandlen moet. 't Goed, dat nimmermeer vergaat, zal hij ongestoord verwerven, en zijn Godgeheiligd zaad zal 't gezegend aardrijk erven.
7
Gods verborgen omgang vinden zielen, waar Zijn vrees in woont. 't Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden, naar Zijn vreeverbond, getoond. d' Ogen houdt mijn stil gemoed opwaarts, om op God te letten: Hij, die trouw is, zal mijn voet, voeren uit der bozen netten.
8
Zie op mij in gunst van boven, wees mij toch genadig, Heer', Eenzaam ben ik en verschoven; ja, d' ellende drukt mij neer. 'k Roep U aan in angst en smart; duizend zorgen, duizend doden, kwellen mijn angstvallig hart. Voer mij uit mijn angst en noden.
9
Sla op mijn ellenden d' ogen, zie mijn moeite, mijn verdriet; neem mijn zonden, uit meedogen. Gunstig weg, gedenk die niet, zie mijn haters, daar 't getal vast vermeert van die mij vloeken, en die rusteloos mijn val, heet en wrevelmoedig zoeken.
10
Hoed mijn ziel, en red z' uit noden, maak mij niet beschaamd, o Heer'; want ik kom tot U gevloden. Laat d' oprechtheid meer en meer, met de vroomheid, mij behoen. 'k Wacht op U in mijn ellenden, laat Uw hand, in tegenspoen, Israel verlossing zenden.