Gezangboek.nl
Ps 120 'k Riep tot den Oorsprong aller dingen
Verzen:
J. Worp, D. Sanderman
J. Worp, D. Sanderman
1. Een lied op Hammaaloth. Ik heb tot den HEERE geroepen in mijn benauwdheid, en Hij heeft mij verhoord. 2. O HEERE! red mijn ziel van de valse lippen, van de bedriegelijke tong. 3. Wat zal U de bedriegelijke tong geven, of wat zal zij U toevoegen? 4. Scherpe pijlen eens machtigen, mitsgaders gloeiende jeneverkolen. 5. O, wee mij, dat ik een vreemdeling ben in Mesech, dat ik in de tenten Kedars wone. 6. Mijn ziel heeft lang gewoond bij degenen, die den vrede haten. 7. Ik ben vreedzaam; maar als ik spreek, zijn zij aan den oorlog.
1
'k Riep tot den Oorsprong aller dingen, tot God, in mijn bekommeringen, en Hij verhoorde mijn gebeden, naar Zijne goedertierenheden. O, Heer'! doe mij den strik ontslippen der veinzerij en valse lippen; behoed mij voor de bitse tong, die mij met leugentaal besprong.
2
Wat voordeel zal 't bedrog u baren, vermetel rot van lasteraren? Wat voordeel zal u in dit leven uw bitse tong, uw boosheid geven? Gij haalt op u, o leugensprekers! De pijlen enes sterken wrekers, en een jeneverkolengloed, waardoor gij haast verbranden moet.
3
Wee mij, die rust en hulp moet derven, in Mesech als een vreemdling zwerven, en steeds in Kedars tenten wonen, bij mensen, die mij bitter honen! Ik heb reeds lang mij opgehouden bij hen, die nooit op God betrouwden; bij hen, die, tot mijn bitterst wee, een afschrik hebben van den vree.
4
Ik zoek den vree steeds aan te kweken; maar kan er nauwelijks van spreken, of 'k zie mijn reden afgebroken, en hen tot woed' en krijg ontstoken.