Gezangboek.nl
Ps 112 Zingt, zingt den lof van 't Opperwezen
Verzen:
J. Worp, D. Sanderman
J. Worp, D. Sanderman
1. Hallelujah! Aleph. Welgelukzalig is de man, die den HEERE vreest; Beth. die groten lust heeft in Zijn geboden. 2. Gimel. Zijn zaad zal geweldig zijn op aarde; Daleth. het geslacht der oprechten zal gezegend worden. 3. He. In zijn huis zal have en rijkdom wezen; Vau. en zijn gerechtigheid bestaat in eeuwigheid. 4. Zain. Den oprechten gaat het licht op in de duisternis; Cheth. Hij is genadig, en barmhartig, en rechtvaardig. 5. Teth. Wel dien man, die zich ontfermt en uitleent; Jod. hij beschikt zijn zaken met recht. 6. Caph. Zekerlijk, hij zal in der eeuwigheid niet wankelen; Lamed. de rechtvaardige zal in eeuwige gedachtenis zijn. 7. Mem. Hij zal voor geen kwaad gerucht vrezen; Nun. zijn hart is vast, betrouwende op den HEERE. 8. Samech. Zijn hart, wel ondersteund zijnde, zal niet vrezen; Ain. totdat hij op zijn wederpartijen zie. 9. Pe. Hij strooit uit, hij geeft den nooddruftige; Tsade. zijn gerechtigheid bestaat in eeuwigheid; Koph. zijn hoorn zal verhoogd worden in eer. 10. Resch. De goddeloze zal het zien, en hij zal zich vertoornen; Schin. hij zal met zijn tanden knersen en smelten. Thau. de wens der goddelozen zal vergaan.
1
Zingt, zingt den lof van 't Opperwezen. Welzalig hij, die God blijft vrezen, en Zijn geboden houdt in waarde! Zijn zaad zal machtig zijn op aarde; zelfs daalt op zijn nakomelingen een schat van dierbre zegeningen.
2
De rijkdom zal zijn huis verzellen; bij have zal hij have tellen, zijn deugd zal nimmer vruchten missen; hem rijst het licht in duisternissen; Hij toont zich ieders liefde waardig, is goed, barmhartig en rechtvaardig.
3
Wel hem, die steeds zich zal erbarmen; die van het zijne leent den armen. Hij schikt naar 't recht zijn huisbelangen. Nooit zal hij wankren in zijn gangen. Zijn naam, beroemd door zijn bedrijven, zal eeuwig in gedachtnis blijven.
4
Geen kwaad gerucht zal hem ontzetten, zijn hart is vast in 's Heeren wetten, Want hij betrouwt op Gods genade; hij vreest voor schande, leed noch schade. Wel ondersteund, zal hij niet wijken, tot hij zijn vijand ziet bezwijken.
5
Hij strooit steeds uit aan alle zijden, en geeft hun mild, die nooddruft lijden. Zijn recht, hoe dikwijls ook geschonden, steunt eeuwig op onwrikbre gronden. Zijn hoorn en macht zal God verhogen, en nimmer zijnen val gedogen.
6
De goddeloze zal dit goede van hem aanschouwen, gram te moede, met tandgekners zichzelf verteren; de nijd zal zijne smart vermeren; vergeefs wenst hij den val der vromen, want nooit zal God dien wens doen komen.