1
O kom, o kom, Immanuël! Naar U ziet uit Uw Israël. Verduisterd is ons hart door angst; De nacht der wereld is op 't bangst. Verheug, verheug u, Israël. Hij komt, Hij komt, Immanuël!
2
O Gij, die uit de dienstbaarheid uw volk eertijds hebt uitgeleid, bezoek ook nu Uw erdeel weer, neig Uwe heemlen en daal neer. Verheug, verheug u, Israël. Hij komt, Hij komt, Immanuël!
3
O toon in 't lang beloofde Kind, door wie ons hart de vrede vindt. dat licht en liefde ons bestraalt, wanneer Gij tot ons nederdaalt. Verheug, verheug u, Israël. Hij komt, Hij komt, Immanuël!
4
O kom, Verlosser, Vaders Zoon! Zoals de zon, zo is Uw troon. Wij lijden hier zo grote nood, Wees Gij voor ons het Levend Brood! Verheug, verheug u, Israël. Hij komt, Hij komt, Immanuël!