1
O hoofd, om 's werelds zonden met bloed en zweet gesprengd! Hoofd, overdekt met wonden, die U een spotkroon brengt. Om onze schuld gebonden, aan 't kruis geofferd Lam, hoe zijt G' ook daar bevonden de Leeuw uit 's Konings stam!
2
Hoe blonk, bij al die smarten, bij al die smaad en spot, bij 't breken zelfs Uws harten, en 't verr' zijn van Uw God, Uw zalving en Uw kroning, Uw hoogheid en Uw eer, als Gods verkoren Koning, als aller scheps'len Heer'!
3
In diepten neergezonken van waat'ren zonder grond, aan 't vloekhout vastgeklonken dáár heeft Uw bleke mond van Gods heropend Eden vrijmachtiglijk beschikt, en Uw: 'Voorwaar, nog heden!' des boet'lings ziel verkwikt.
4
O, liefde, zonder gade, die, daar Gij 't al volbrengt, de moordenaar genade, de vriend Uw moeder schenkt. Die, waar z' Uw lippen laven met snerpend edikvocht, des Geestes levensgaven voor Uwe haters zocht.
5
Die in der moord'ren midden en aan des kruises voet, voor Israël blijft bidden, de schuld des gruwels boet. O Hoofd, bedekt met wonden, o Hoofd, van 't doodszweet klam, hoe zijt G' ook dus bevonden de Leeuw uit Juda's stam!
6
Dat Koningshoofd: het boog zich, het lei Zijn leven neer! Gebergt' en rots bewoog zich. 't Graf gaf zijn doden weer. Hergeeft ook gij uw doden, o Isrel, op Zijn stem. En val, o zaad der Joden, aanbiddend neer voor Hem.
7
Hosanna! al gij volken, met Israël tesaâm! tot boven 's hemels wolken roept uit die Wondernaam: de Leeuw, Die overmocht heeft, uit Jesse voortgebracht. Het Lam, Dat ons gekocht heeft, voor onze schuld geslacht.