1
O dag zeer groot van heerlijkheid van Goddelijke Majesteit. Wie zou toch God genoegzaam loven? Die op 't beroemde Pinksterfeest gezonden heeft de Heilige Geest op Zijn apostelen van boven.
|
2
Zij waren in de opperzaal met angst, met zorgen, druk en kwaal al t' samen heftig ingenomen: De Trooster die van Christus haar was toegekend, die is aldaar naar Zijn beloftenis gekomen.
|
3
Eendrachtig waren zij te saam. vergaderd in des Heeren Naam 't hart in 't gebed zijnd' opgeheven. En ziet, aldaar geschiedde uit de hemel haastig een geluid als van een wind zeer sterk gedreven.
|
4
't Huis waar zij zaten werd geheel daarvan vervuld aan ieders deel. Hierop verscheen al meerder wonder: Want daad'lijk zagen zij alhier verdeelde tongen als van vier en 't zat op elk van haar bijzonder.
|
5
Zij zijn zeer haast vervuld geweest al t' samen met de Heil'gen Geest; Met and're talen zij begonnen te spreken zo de Geest aan haar gaf uit te spreken, die zij klaar gelijk haar eigen taal verstonden.
|
6
Kom toch o Goddelijke Wind! Die alle damp en ramp verslindt en kom geweldig aangedreven: Wil met Uw liefelijk gedruis doorwaaien onzer harten huis 't welk wij u tot een tempel geven.
|
7
O Hemels Vuur! Kom op ons neer opdat wij mogen meer en meer in heil'ge liefd' en ijver branden. Geef ons te spreken allemaal Uw wond'ren met een nieuwe taal, doorsnijdet onzer tongen banden. |