J.B. Dykes (1823-1876)
|
|
1
O God van hemel, zee en aard, U bent ons loflied eeuwig waard! O liefde, nooit geëvenaard: U gaf het al.
| 2
Als lente blij ons tegenlacht, de zomer prijkt met bloemenpracht, en d' aren staan in volle dracht: U gaf het al.
| 3
U daalde van Uw hemeltroon, ontvingt der wereld smaad en hoon; U gaf Uw eengeboren Zoon! U gaf het al.
| 4
U gaf des Geestes reine kracht, de geest van leven, liefd' en macht, die zevenvoud genade bracht, U gaf het al.
| 5
Die velen door Uw liefdekracht verlost hebt uit der zonde macht, Vader, wat kan U toegebracht! U gaf het al.
| 6
U hebt ons huis in vree bewaard, U hebt voor leed ons dak gespaard, o Bron van alle goed op aard': U gaf het al.
| 7
Wat wij zelf wonnen, baatt' ons niet; slechts wat w' U leenden, winste liet, en wordt een schat, die U ons biedt; U gaf het al.
| 8
Wat wij ook gaven, U, o Heer, 't keert duizendvoudig tot ons weer, wij geven 't enkel U ter eer; U gaf het al.
| 9
O Gij, die onze Schepper zijt, wien gans ons hart is toegewijd, verleen ons Uw barmhartigheid, U gaf het al. |
|