1
Hoe zal ik U ontvangen, hoe wilt Gij zijn ontmoet, O, 's werelds hoogst verlangen, des sterv'lings zaligst goed? Dat ons Uw Geest verlichte! Houd zelf de fakkel bij, die, Heer', ons onderrichte, wat U behaag'lijk zij!
2
Ver van de troon der tronen en 's hemels zonneschijn wilt G' onder mensen wonen, der mensen broeder zijn! Met God wilt G' ons verzoenen, tot God heft G' ons omhoog, en onder millioenen hebt Gij ook mij in 't oog.
3
'k Lag machteloos gebonden: Gij komt en maakt mij vrij! Ik was bevlekt met zonden: Gij komt en reinigt mij! Het leven was mij sterven, tot Gij mij op deed staan. Gij doet mij schatten erven, die nimmermeer vergaan.
4
Nog eens zal Hij verschijnen als Richter van 't heelal, die 't hoofd van al de zijnen voor eeuwig kronen zal. Nog is die dag verborgen; wacht hem gelovig af, terwijl de grote morgen reeds schemert boven 't graf!