W.B. Bradbury (1816–1868)
|
1
Toen Jezus gaan moest in de hof, kroop Hij daar als een worm in 't stof, en de benauwdheid, die Hij leed, drukt' bij Hem uit het bloedig zweet.
| 2
'Laat deze beker van Mij gaan, maar, Vader, 'k tast Uw wil niet aan. Hoe zwaar dit lijden Mij ook drukt, Uw wil is 't, waar Mijn ziel voor bukt'.
| 3
Terwijl Hij voor de Zijnen lijdt, is er geen één, die met Hem strijdt. Hij sprak: 'Blijf hier en waak met Mij.' Geen enk'le waakt hier aan Zijn zij.
| 4
Terwijl de satan op Hem woedt, en Hij Gods toorn hier dragen moet, is 't toch een engel, die Hij ziet. Zijns Vaders liefde voelt Hij niet.
| 5
Tot driemaal toe knielt Hij hier neer en keert dan tot Zijn jong'ren weer. 'Sta op, deez' strijd is thans voorbij; die Mij verraadt is nu nabij!' |
|