1
Gelukkig is het land, dat God de Heer' beschermt. Als daar met moord en brand de vijand rondom zwermt, en dat men meent: hij zal 't schier overwinnen al, dat dan, dat dan, dat dan hij zelf komt tot den val.
2
De Hoeder Israels die slaapt, noch sluimert ooit: Hij helpt uit veel gekwels Zijn volk, 't welk was verstrooid door 't Spaanse boos gebroed, en doet haar nog dit goed, dat zelf, dat zelf, dat zelf de vijand lopen moet.
3
Gedankt moet zijn de Heer', de God, die eeuwig leeft, dat Hij ons t'Zijner eer deez' overwinning geeft. Wat wonder heeft de kracht des Heeren al gewracht*! O Heer', o Heer', o Heer', hoe groot is Uwe macht! *gewracht betekent gewerkt