John Stainer (1840-1901)
|
|
1
Door de nacht van strijd en zorgen schrijdt de stoet der pelgrims voort, zingend lied'ren van de morgen, nu het nieuwe licht weer gloort.
| 2
Stralend wenken ons door 't duister glansen van 't beloofde land. Angsten wijken voor die luister, en Gij grijpt de broederhand.
| 3
God is zelf vooraan geschreden. Hij verlicht, verlost Zijn volk, baant het pad, dat wij betreden, en verjaagt de donk're wolk.
| 4
Eén is 't doelwit onzer gangen, één 't geloof dat nooit versaagt, één ons vurig heilsverlangen, één de hoop, die naar God vraagt.
| 5
Eén het lied, dat duizend lippen heffen als met ene mond, één de strijd, een de gevaren, één het doel, in God gegrond.
| 6
Eén is 't uitzicht van verblijden aan de verre, eeuw'ge kust, waar d' Almacht'g' ons heen wil leiden, waar de ziel in vrede rust.
| 7
Voorwaarts dan, o reisgezellen! Voort! Het kruis zij onze kracht. Draagt Zijn smaad en laat u stellen in Zijn dienst. Het moet volbracht!
| 8
Eens komt dan het groot ontwaken, eens de zege op de dood. Dan zal God een einde maken aan ellend' en alle nood. |
|