H.A. César Malan (1787–1864)
|
1
God, Vader, Zoon en Heil'ge Geest! U bent van eeuwigheid geweest; U schiep de wereld in de tijd, U toont dat U almachtig zijt.
| 2
Uit niets, zo bracht U alles voort: Als U maar sprak Uw krachtig woord, zo was het alles schoon, naar wens, zelfs engelen en ook de mens.
| 3
De mens, geschapen, werd gesteld in Edens schoon en vruchtbaar veld. Het lichaam was uit aarde-slijk en evenwel onsterfelijk.
| 4
Onsterfelijk, indien de zond' niet brak met zijne God 't verbond; maar deed hij eens een kwade beet, terstond zo stond de dood gereed. |
|