1
Ik reisde voort, met schuld beladen, vol zorg en kommer neergedrukt. Maar hier bewees mij God genade, hier week mijn smart, mijn droefenis. Welk oord is dit, wat plaats is deze! Hier nam mijn druk opeens een end. Hier smaak ik, vrij van angst en vreze, een vreugd tevoren nooit gekend.
2
Moest hier de grens zijn van mijn lijden, mijn last mij worden afgelicht. En mag mijn ziel zich thans verblijden, verblijden voor Gods aangezicht. Gezegend kruishout! Eeuwig leven schenkt Hij, Die (dood en hel ten spijt) voor mij Zich hier wild' overgeven en mij van schuld en straf bevrijdt.